Onder deze titel presenteren de PO-raad, Brancheorganisatie Kinderopvang en de MOgroep een actieplan tot het verkrijgen van meer experimenteerruimte bij het ontwikkelen van kindcentra voor kinderen van nul tot 12 jaar. De experimenteerruimte is nodig omdat deze partijen tegenstrijdige of overbodige wetgeving ervaren bij het realiseren van een doorgaande leerlijn bij kinderen in deze leeftijdsgroep. Daarbij wordt als voorbeeld gegeven dat in het onderwijs een minimumnorm van 3,5 m2 vloeroppervlak per leerling geldt en voor de buitenschoolse opvang diezelfde norm maar dan binnen een lokaal. Dit klopt niet! Wettelijk ligt vast dat er per kind minimaal 3,5 m2 aan speelruimte beschikbaar moet zijn. Dit oppervlak mag verdeeld zijn over verschillende ruimten zoals een groepsruimte en een speelhal. Ik hoop niet dat dit voorbeeld een verkapt pleidooi is om de ruimtenorm voor de buitenschoolse opvang los te laten of te verlagen. Het gaat hier namelijk om een absolute minimumnorm; de ondergrens. Uit onderzoek1) blijkt dat er eigenlijk minimaal 4 m2 per kind nodig is om een goede variatie in activiteitenplekken te kunnen realiseren. Plekken die van belang zijn voor een optimale ontwikkeling van het kind. Als je kinderen echt de ruimte wilt geven, zou een pleidooi voor een hogere minimumnorm van ten minste 4 m2 speelruimte logisch zijn.
Overigens kan je de oppervlaktenorm voor onderwijs en buitenschoolse opvang voor kinderen vanaf zes jaar niet met elkaar vergelijken. In hun vrije tijd horen kinderen een grote mate van vrijheid te hebben: om alleen te spelen, met een vriendje, of in groepen van verschillende grootte. Je biedt ze een veelheid aan speelplekken aan, waarin ze verschillende activiteiten kunnen ontplooien, variërend van rustig een boekje lezen, knutselen tot sporten en dansen. Daar heb je ruimte voor nodig. Overigens kan dat best in onderwijsruimten maar die moeten dan wel heel anders zijn van opzet en inrichting dan het traditionele klaslokaal. We kennen daarvan goede voorbeelden in Stockholm en Berlijn en bij Laterna Magica in Amsterdam.
De onderbouwkinderen, 4 tot 6 jaar, doen als het goed is precies dezelfde dingen in onderwijstijd en BSO-tijd, namelijk spelend leren. Daarvoor hoef je geen andere ruimten te hebben, maar wel een omgeving die kinderen letterlijk en figuurlijk ruimte biedt om spelend te leren.
Is het een teken aan de wand dat in het voorbeeld wordt gesproken over een lokaal; de traditionele ruimte-eenheid bij uitstek voor onderwijs? In de buitenschoolse opvang, de vrije tijd van kinderen, spreken we over groepsruimten en activiteitenruimten. Het is een goede zaak dat het woord ‘lokaal’ bijna uit het vocabulaire van pedagogisch medewerkers is verdwenen. Buitenschoolse tijd is immers geen schooltijd!
Ed Hoekstra.
1) Evaluatieonderzoek kwaliteit huisvesting kindercentra. Van Liempd, H.M.J>A., Hoekstra, E.K., de Kort, Y.A.M., Waarborgfondskinderopvang, 2004